Your professional online presence starts here!

Artikel 158

Benoeming en ontslag van de uitvoerend directeur en verlenging van zijn ambtstermijn

  1. De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van het Bureau, overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.
  2. De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure bij gewone meerderheid door de Raad benoemd uit een lijst van door de raad van bestuur voorgedragen kandidaten. Vóór zijn benoeming kan de door de raad van bestuur geselecteerde kandidaat worden verzocht om voor een bevoegde commissie van het Europees Parlement een verklaring af te leggen en te antwoorden op vragen van leden van deze commissie. Voor de sluiting van de overeenkomst met de uitvoerend directeur wordt het Bureau vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur. De uitvoerend directeur mag uitsluitend uit zijn functie worden ontslagen bij besluit van de Raad op voorstel van de raad van bestuur.
  3. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur is vijf jaar. Aan het einde van deze termijn wordt de uitvoerend directeur onderworpen aan een beoordeling door de raad van bestuur, waarbij rekening wordt gehouden met de evaluatie van zijn prestaties en met de toekomstige taken en uitdagingen van het Bureau. 2017
  4. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur kan door de Raad, rekening houdend met de in lid 3 bedoelde beoordeling, eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd.
  5. Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, mag na afloop van de volledige ambtstermijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.
  6. De plaatsvervangend uitvoerend directeur of de plaatsvervangend uitvoerend directeurs worden aangesteld of uit het ambt ontslagen overeenkomstig lid 2, na raadpleging van de uitvoerend directeur en, indien van toepassing, de verkozen uitvoerend directeur. De ambtstermijn van de plaatsvervangend uitvoerend directeur is vijf jaar. De termijn kan door de Raad eenmaal, na raadpleging van de uitvoerend directeur, en met ten hoogste vijf jaar worden verlengd.