De kamers van beroep zijn bevoegd zich uit te spreken over het beroep dat is ingesteld tegen beslissingen die
krachtens de artikelen 160 tot en met 164 zijn genomen.
De kamers van beroep beslissen in een samenstelling van drie leden, onder wie ten minste twee juristen zijn. In
een aantal bijzondere gevallen wordt beslist door de grote kamer die wordt voorgezeten door de president van de
kamers van beroep, of door één enkel lid, dat jurist moet zijn.
Om vast te stellen welke bijzondere gevallen tot de bevoegdheid van de grote kamer behoren, wordt rekening
gehouden met de juridische moeilijkheid, met het belang van de zaak of met bijzondere omstandigheden die ter
rechtvaardiging dienen. In deze gevallen kan de zaak naar de grote kamer worden doorverwezen door:
(a) het in artikel 166, lid 4, onder a), bedoelde orgaan van de kamers van beroep, of
b) de kamer die de zaak behandelt.
De grote kamer is tevens bevoegd om een met redenen omkleed advies uit te brengen over rechtsvragen die haar
overeenkomstig artikel 157, lid 4, onder l), door de uitvoerend directeur worden voorgelegd.
Om vast te stellen in welke bijzondere gevallen door één lid kan worden beslist, wordt rekening gehouden met de
geringe moeilijkheid van de juridische of feitelijke vraagstukken, het beperkte belang van de betrokken zaak of het
ontbreken van andere bijzondere omstandigheden. De beslissing om een zaak in bovengenoemde gevallen aan één
lid toe te wijzen, wordt genomen door de kamer die de zaak behandelt.