Wie op regelmatige wijze in of voor een staat die partij is bij het Verdrag van Parijs of bij de Overeenkomst tot
oprichting van de Wereldhandelsorganisatie een merk heeft aangevraagd, of zijn rechtverkrijgende, geniet voor de
indiening van een aanvraag voor een Uniemerk voor hetzelfde merk en voor waren of diensten die gelijk zijn aan of
vallen onder de waren of diensten waarvoor dit merk is aangevraagd, voorrang gedurende zes maanden na de indiening
van de eerste aanvraag.
Elke aanvraag die de waarde heeft van een regelmatige nationale aanvraag overeenkomstig het recht van de staat
waarin de aanvraag is ingediend dan wel overeenkomstig bilaterale of multilaterale overeenkomsten, wordt geacht het
recht van voorrang te doen ontstaan.
Onder regelmatige nationale aanvraag moet worden verstaan een aanvraag waarvan de datum van indiening kan
worden vastgesteld, ongeacht het verdere lot van die aanvraag.
Met een eerste aanvraag waarvan de datum van indiening het begintijdstip van de termijn van voorrang is, moet
gelijkgesteld worden een latere aanvraag die is ingediend voor hetzelfde merk, voor dezelfde waren of diensten en in of
voor dezelfde staat als een eerdere aanvraag, mits de eerdere aanvraag op de datum van indiening van de latere aanvraag
is ingetrokken, prijsgegeven of afgewezen, zonder voor het publiek ter inzage te hebben gelegen en zonder rechten te
hebben laten bestaan, en mits zij nog niet als grondslag heeft gediend voor het beroep op het recht van voorrang. De
eerdere aanvraag kan dan niet meer als grondslag dienen voor het beroep op het recht van voorrang.
Indien de eerste aanvraag is ingediend in een staat die geen partij is bij het Verdrag van Parijs of bij de
Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, zijn de leden 1 tot en met 4 slechts van toepassing voor
zover deze staat, blijkens gepubliceerde gegevens, aan een bij het Bureau ingediende eerste aanvraag een recht van
voorrang verbindt onder vergelijkbare voorwaarden en met vergelijkbare rechtsgevolgen als die van deze verordening.
Indien nodig vraagt de uitvoerend directeur de Commissie of zij kan onderzoeken of een staat als bedoeld in de eerste
zin deze wederkerige behandeling verleent. Indien de Commissie vaststelt dat de wederkerige behandeling overeen
komstig de eerste zin wordt verleend, maakt zij een mededeling in die zin in het Publicatieblad van de Europese Unie
bekend.
Lid 5 is van toepassing met ingang van de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van
de mededeling dat wederkerige behandeling wordt verleend, tenzij de mededeling voorziet in een eerdere toepas
singsdatum. Lid 5 in niet meer van toepassing vanaf de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese
Unie van de mededeling van de Commissie dat wederkerige behandeling niet langer wordt verleend, tenzij de mededeling
voorziet in een eerdere toepassingsdatum.
Mededelingen als bedoeld in de leden 5 en 6 worden eveneens bekendgemaakt in het Publicatieblad van het
Bureau.