De rechten van de houder van het Uniemerk worden op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering
in een inbreukprocedure vervallen verklaard:
(a) wanneer het merk in een ononderbroken periode van vijf jaar niet normaal in de Unie is gebruikt voor de waren of
diensten waarvoor het ingeschreven is en er geen geldige reden is voor het niet gebruiken; vervallenverklaring van
een Uniemerk kan echter niet worden gevorderd wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de
vijfjarige periode en de instelling van de vordering of de reconventionele vordering, voor het eerst of opnieuw
normaal is gebruikt; begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden vóór de instelling van de
vordering of van de reconventionele vordering, met dien verstande dat de periode van drie maanden ten vroegste na
het verstrijken van de ononderbroken periode van vijf jaar van het niet gebruiken is ingegaan, wordt echter niet in
aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin van gebruik of het hernieuwde gebruik pas getroffen
wordt, nadat de merkhouder er kennis van heeft gekregen dat de vordering of de reconventionele vordering kan
worden ingesteld;
(b) wanneer het merk door toedoen of nalaten van de merkhouder tot de in de handel gebruikelijke benaming is
geworden van een waar of dienst waarvoor het ingeschreven is;
(c) indien het merk als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder of met zijn instemming,
voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, het publiek kan misleiden, met name over de soort, de
kwaliteit of de plaats van herkomst van deze waren of diensten.
Indien de grond van verval slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor het Uniemerk is
ingeschreven, worden de rechten van de merkhouder alleen voor de betrokken waren of diensten vervallen verklaard.